bioloog
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bioloog (hulp, bestand)
- IPA: / ˌbijoˈlox / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌbioˈloχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌbioˈlox/
Woordafbreking
- bio·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bioloog | biologen |
verkleinwoord | bioloogje | bioloogjes |
Zelfstandig naamwoord
de bioloog m
- (biologie) (beroep) een wetenschapper die de biologie beoefent
- De vijf biologen werken nog door aan hun onderzoek naar de werking van het enzym.
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een wetenschapper die de biologie beoefent
Gangbaarheid
- Het woord bioloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bioloog" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be