bijdraaien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijdraaien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijdraaien | bij te draaien | ||||||
toekomend | zullen bijdraaien bij zullen draaien |
te zullen bijdraaien bij te zullen draaien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgedraaid | te hebben bijgedraaid | ||||||
toekomend | bijgedraaid zullen hebben | bijgedraaid te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijdraaiend | bijgedraaid | ev. draai bij |
mv. verouderd draait bij |
draaie bij (bijzin) bijdraaie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | draai bij | draait bij | draait bij | draait bij | draait bij | draaien bij | draaien bij | draaien bij | |
verleden (o.v.t.) | draaide bij | draaide bij | draaide bij | draaide bij | draaide bij | draaiden bij | draaiden bij | draaiden bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijdraaien | zult/zal bijdraaien | zult/zal bijdraaien | zult bijdraaien | zal bijdraaien | zullen bijdraaien | zullen bijdraaien | zullen bijdraaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijdraaien | zou bijdraaien | zou(dt) bijdraaien | zoudt bijdraaien | zou bijdraaien | zouden bijdraaien | zouden bijdraaien | zouden bijdraaien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijdraai | bijdraait | bijdraait | bijdraait | bijdraait | bijdraaien | bijdraaien | bijdraaien | |
verleden (o.v.t.) | bijdraaide | bijdraaide | bijdraaide | bijdraaide | bijdraaide | bijdraaiden | bijdraaiden | bijdraaiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijdraaien bij zal draaien |
zult/zal bijdraaien bij zult/zal draaien |
zult/zal bijdraaien bij zult/zal draaien |
zult bijdraaien bij zult draaien |
zal bijdraaien bij zal draaien |
zullen bijdraaien bij zullen draaien |
zullen bijdraaien bij zullen draaien |
zullen bijdraaien bij zullen draaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijdraaien bij zou draaien |
zou bijdraaien bij zou draaien |
zou(dt) bijdraaien bij zou(dt) draaien |
zoudt bijdraaien bij zoudt draaien |
zou bijdraaien bij zou draaien |
zouden bijdraaien bij zouden draaien |
zouden bijdraaien bij zouden draaien |
zouden bijdraaien bij zouden draaien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgedraaid | hebt bijgedraaid | hebt/heeft bijgedraaid | hebt bijgedraaid | heeft bijgedraaid | hebben bijgedraaid | hebben bijgedraaid | hebben bijgedraaid | |
verleden (v.v.t.) | had bijgedraaid | had bijgedraaid | had bijgedraaid | hadt bijgedraaid | had bijgedraaid | hadden bijgedraaid | hadden bijgedraaid | hadden bijgedraaid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgedraaid hebben | zal/zult bijgedraaid hebben | zult/zal bijgedraaid hebben | zult bijgedraaid hebben | zal bijgedraaid hebben | zullen bijgedraaid hebben | zullen bijgedraaid hebben | zullen bijgedraaid hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgedraaid hebben | zou bijgedraaid hebben | zou/zoudt bijgedraaid hebben | zoudt bijgedraaid hebben | zou bijgedraaid hebben | zouden bijgedraaid hebben | zouden bijgedraaid hebben | zouden bijgedraaid hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm bijgedraaid worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgedraaid | er is bijgedraaid | |||||||
verleden | er werd bijgedraaid | er was bijgedraaid | |||||||
toekomend | er zal bijgedraaid worden | er zal bijgedraaid zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou bijgedraaid worden | er zou bijgedraaid zijn |