bezondigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bezondigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bezondigen | te bezondigen | ||||||
toekomend | zullen bezondigen | te zullen bezondigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bezondigd | te hebben bezondigd | ||||||
toekomend | bezondigd zullen hebben | bezondigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bezondigend | bezondigd | ev. bezondig |
mv. verouderd bezondigt |
bezondige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | bezondig | bezondigt | bezondigt | bezondigt | bezondigt | bezondigen | bezondigen | bezondigen | |
verleden (o.v.t.) | bezondigde | bezondigde | bezondigde | bezondigde | bezondigde | bezondigden | bezondigden | bezondigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bezondigen | zult/zal bezondigen | zult/zal bezondigen | zult bezondigen | zal bezondigen | zullen bezondigen | zullen bezondigen | zullen bezondigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bezondigen | zou bezondigen | zou(dt) bezondigen | zoudt bezondigen | zou bezondigen | zouden bezondigen | zouden bezondigen | zouden bezondigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bezondigd | hebt bezondigd | hebt/heeft bezondigd | hebt bezondigd | heeft bezondigd | hebben bezondigd | hebben bezondigd | hebben bezondigd | |
verleden (v.v.t.) | had bezondigd | had bezondigd | had bezondigd | hadt bezondigd | had bezondigd | hadden bezondigd | hadden bezondigd | hadden bezondigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bezondigd hebben | zal/zult bezondigd hebben | zult/zal bezondigd hebben | zult bezondigd hebben | zal bezondigd hebben | zullen bezondigd hebben | zullen bezondigd hebben | zullen bezondigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bezondigd hebben | zou bezondigd hebben | zou/zoudt bezondigd hebben | zoudt bezondigd hebben | zou bezondigd hebben | zouden bezondigd hebben | zouden bezondigd hebben | zouden bezondigd hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich bezondigen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | bezondig me | wij, we | bezondigen ons | ik | bezondigde me | wij, we | bezondigden ons | ik | zal me bezondigen | wij, we | zullen ons bezondigen |
2 | jij, je | bezondigt je | jullie | bezondigen je | jij, je | bezondigde je | jullie | bezondigden je | jij, je | zal, zult je bezondigen | jullie | zullen je bezondigen |
u | bezondigt zich/u | u | bezondigt zich/u | u | bezondigde zich/u | u | bezondigde zich/u | u | zult zich/u bezondigen | u | zult zich/u bezondigen | |
gij, ge | bezondigt u | gij, ge, gijlieden |
bezondigt u | gij, ge | bezondigde u | gij, ge, gijlieden |
bezondigde u | gij, ge | zult u bezondigen | gij, ge gijlieden |
zult u bezondigen | |
3 | hij, zij, het | bezondigt zich | zij, ze | bezondigen zich | hij, zij, het | bezondigde zich | zij, ze | bezondigden zich | hij, zij, het | zal zich bezondigen | zij, ze | zullen zich bezondigen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich bezondigend | zich bezondigd hebben | bezondig u/je , bezondigt je | bezondige zich |