Het bezenderen van een walvis

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zen·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezenderen
bezenderde
bezenderd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezenderen

  1. overgankelijk, (techniek) het bij een mens, dier, voer- of vaartuig aanbrengen van een radiopeilzender zodat diens gangen kunnen worden gevolgd
    • Voor het uitvliegen zal zij deze vogels nog bezenderen. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid