• oor·mer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oormerken
oormerkte
geoormerkt
zwak -t volledig

oormerken

  1. overgankelijk van een oormerk voorzien
  2. overgankelijk (geld dat nog uitgegeven gaat worden) een bepaalde bestemming geven

de oormerkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oormerk
94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be