zenderen

- zen·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zenderen |
zenderde |
gezenderd |
zwak -d | volledig |
zenderen
- overgankelijk (techniek) het volgen van de gangen van een mens, dier, voer- of vaartuig waaraan een radiopeilzender is bevestigd
- Wij zenderen trekvogels om de trekroutes in kaart te brengen.
1. het dmv een radiopeilzender volgen