• be·weeg·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord beweeglijkheid
verkleinwoord

de beweeglijkheidv

  1. de neiging om van bewegen; het kunnen bewegen
     Er is een schaduw over gevallen - niet de vitale schaduw, die de sterkte en de beweeglijkheid van de zon aangeeft, maar de valse, giftige schaduw van de zonsverduistering, allesdoordringend en alles besmettend.[2]
     De website Inprijsverhoogd.nl, een concurrent van Daltix, kwam eerder tot soortgelijke conclusies en ziet inmiddels dat de beweeglijkheid van de prijzen afneemt. "Tot half januari zijn de prijsbewegingen tamelijk intensief geweest. Daarna is het beeld stabieler. Maar we blijven de effecten in de gaten houden", aldus Matthijs Neppelenbroek van de site.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “'Prijzen bij AH 5 procent hoger, bij Jumbo 4 procent'” (22-03-2019), NOS