• be·we·ge·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord bewegelijkheid
verkleinwoord

de bewegelijkheidv

  1. de mate waarin iets of iemand zich beweegt of kan veranderen
     De angstmeters van de beurs, de Amerikaanse VIX-index en de Amsterdamse VAEX-index, laten beide een forse daling zien. De indexen peilen de bewegelijkheid en nervositeit van de beurshandel. Ze waren de afgelopen dagen gestegen naar het hoogste crisispeil sinds het brexit-referendum.[1]
     Hoeveel van Trumps vermogen zou de afgelopen dagen zijn verdampt? Peilingen in zijn voordeel werken in het nadeel van de aandelen. Wall Street houdt niet van volatiliteit, bewegelijkheid en nervositeit. Simpeler gesteld, de verkiezingen houden ook Wall Street bezig. En lekker gaat het niet.[2]


  1.   Weblink bron “Beurzen opgelucht nu Clinton vrijuit gaat in e-mailaffaire” (Maandag 7 november 2016, 11:13), NOS
  2.   Weblink bron “The Series: Wall Street siddert nu Trump inloopt” (Donderdag 3 november 2016, 21:20), NOS