• be·weeg·lijk
  • Afgeleid van de stam van bewegen met het achtervoegsel -lijk.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beweeglijk beweeglijker beweeglijkst
verbogen beweeglijke beweeglijkere beweeglijkste
partitief beweeglijks beweeglijkers -

beweeglijk

  1. met gemak bewegend
    • De krasse bejaarde is nog steeds zo energiek en beweeglijk als een achttienjarige. 
  • 'beweeglijk' en 'bewegelijk' zijn gelijkwaardige varianten.
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be