Kanon waarmee de stelling van Amsterdam werd bewapend
  • be·wa·pe·nen
  • Afgeleid van wapen met het voorvoegsel be- of afgeleid van wapenen met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewapenen
bewapende
bewapend
zwak -d volledig

bewapenen

  1. overgankelijk iets of iemand van wapens voorzien
    • De opstandelingen werden door het buurland bewapend. 
    • Door de dreiging werden de forten weer bewapend. 
  2. wederkerend zich ~: wapens uit hun opslag halen en gaan dragen
    • De politie bewapende zich met zwaarder materieel om aan de bendeoorlog een einde te kunnen maken. 
    • Door de internationale spanningen gingen de verschillende landen zich weer bewapenen. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be