Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wa·pen·de

Werkwoord

vervoeging van
bewapenen

bewapende

  1. enkelvoud verleden tijd van bewapenen
    • Ik bewapende. 
    • Jij bewapende. 
    • Hij, zij, het bewapende. 
  2. verbogen vorm van bewapend, voltooid deelwoord van bewapenen