• wa·pe·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wapenen
wapende
gewapend
zwak -d volledig

wapenen

  1. overgankelijk voor de strijd uitrusten
    • zij wapenden de soldaten met geweren 
  2. overgankelijk uitrusten met iets, versterken
    • zij wapenden het beton met veel ijzer 
    • Het boek wapent de lezer met de benodigde vaardigheden en kennis. 
  3. wederkerend zich ~ met: zich van bescherming of wapens voorzien
    • Ze wapenen zich met wat ze mee kunnen brengen, van stokken tot pistolen, jachtgeweren tot kalasjnikovs. [1]
     In Nederland is het warm, maar in Frankrijk en Spanje is het warmer, warmst. De hittegolven slaan toe in Zuid-Europa en toeristen puffen en zweten erop los. Hoe wapen je je onderweg naar je vakantiebestemming tegen de verzengende hitte? En hoe zorg je ervoor dat je koel blijft op de camping? NU.nl vroeg het enkele deskundigen.[2]
  4. wederkerend zich ~ tegen: zich versterken ter bescherming tegen aanvallen, zich voorbereiden op aanvallen
    • De democratische rechtsstaat zal zich dienen te wapenen tegen ondermijning van zijn fundamentele waarden. 

de wapenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wapen
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Volkskrant 09/04/2010
  2.   Weblink bron “Hittegolf in Zuid-Europa: zo houd je je hoofd koel op (weg naar) de camping” (13 juli 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be