bestrooien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bestrooien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestrooien | te bestrooien | ||||||||
toekomend | zullen bestrooien | te zullen bestrooien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bestrooid | te hebben bestrooid | ||||||||
toekomend | bestrooid zullen hebben | bestrooid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bestrooiend | bestrooid | ev. bestrooi |
mv. verouderd bestrooit |
bestrooie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bestrooi | bestrooit | bestrooit | bestrooit | bestrooit | bestrooien | bestrooien | bestrooien | |||
verleden (o.v.t.) | bestrooide | bestrooide | bestrooide | bestrooide | bestrooide | bestrooiden | bestrooiden | bestrooiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestrooien | zult/zal bestrooien | zult/zal bestrooien | zult bestrooien | zal bestrooien | zullen bestrooien | zullen bestrooien | zullen bestrooien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestrooien | zou bestrooien | zou(dt) bestrooien | zoudt bestrooien | zou bestrooien | zouden bestrooien | zouden bestrooien | zouden bestrooien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bestrooid | hebt bestrooid | hebt/heeft bestrooid | hebt bestrooid | heeft bestrooid | hebben bestrooid | hebben bestrooid | hebben bestrooid | |||
verleden (v.v.t.) | had bestrooid | had bestrooid | had bestrooid | hadt bestrooid | had bestrooid | hadden bestrooid | hadden bestrooid | hadden bestrooid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestrooid hebben | zal/zult bestrooid hebben | zult/zal bestrooid hebben | zult bestrooid hebben | zal bestrooid hebben | zullen bestrooid hebben | zullen bestrooid hebben | zullen bestrooid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestrooid hebben | zou bestrooid hebben | zou/zoudt bestrooid hebben | zoudt bestrooid hebben | zou bestrooid hebben | zouden bestrooid hebben | zouden bestrooid hebben | zouden bestrooid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bestrooid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bestrooid | er is bestrooid | |||||||||
verleden | er werd bestrooid | er was bestrooid | |||||||||
toekomend | er zal bestrooid worden | er zal bestrooid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bestrooid worden | er zou bestrooid zijn | |||||||||
lijdende vorm bestrooid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestrooid worden | bestrooid te worden | ||||||||
toekomend | bestrooid zullen worden | bestrooid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bestrooid zijn | bestrooid te zijn | ||||||||
toekomend | bestrooid zullen zijn | bestrooid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bestrooid | wordt bestrooid | wordt bestrooid | wordt bestrooid | wordt bestrooid | worden bestrooid | worden bestrooid | worden bestrooid | |||
verleden (o.v.t.) | werd bestrooid | werd bestrooid | werd bestrooid | werdt bestrooid | werd bestrooid | werden bestrooid | werden bestrooid | werden bestrooid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestrooid worden | zult bestrooid worden | zult bestrooid worden | zult bestrooid worden | zal bestrooid worden | zullen bestrooid worden | zullen bestrooid worden | zullen bestrooid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestrooid worden | zou bestrooid worden | zou/zoudt bestrooid worden | zoudt bestrooid worden | zou bestrooid worden | zouden bestrooid worden | zouden bestrooid worden | zouden bestrooid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bestrooid | bent bestrooid | bent/is bestrooid | zijt bestrooid | is bestrooid | zijn bestrooid | zijn bestrooid | zijn bestrooid | |||
verleden (v.v.t.) | was bestrooid | was bestrooid | was bestrooid | waart bestrooid | was bestrooid | waren bestrooid | waren bestrooid | waren bestrooid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestrooid zijn | zult bestrooid zijn | zult bestrooid zijn | zult bestrooid zijn | zal bestrooid zijn | zullen bestrooid zijn | zullen bestrooid zijn | zullen bestrooid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestrooid zijn | zou bestrooid zijn | zou/zoudt bestrooid zijn | zoudt bestrooid zijn | zou bestrooid zijn | zouden bestrooid zijn | zouden bestrooid zijn | zouden bestrooid zijn |