bestraten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bestraten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestraten | te bestraten | ||||||||
toekomend | zullen bestraten | te zullen bestraten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bestraat | te hebben bestraat | ||||||||
toekomend | bestraat zullen hebben | bestraat te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bestratend | bestraat | ev. bestraat |
mv. verouderd bestraat |
bestrate | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bestraat | bestraat | bestraat | bestraat | bestraat | bestraten | bestraten | bestraten | |||
verleden (o.v.t.) | bestraatte | bestraatte | bestraatte | bestraatte | bestraatte | bestraatten | bestraatten | bestraatten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestraten | zult/zal bestraten | zult/zal bestraten | zult bestraten | zal bestraten | zullen bestraten | zullen bestraten | zullen bestraten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestraten | zou bestraten | zou(dt) bestraten | zoudt bestraten | zou bestraten | zouden bestraten | zouden bestraten | zouden bestraten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bestraat | hebt bestraat | hebt/heeft bestraat | hebt bestraat | heeft bestraat | hebben bestraat | hebben bestraat | hebben bestraat | |||
verleden (v.v.t.) | had bestraat | had bestraat | had bestraat | hadt bestraat | had bestraat | hadden bestraat | hadden bestraat | hadden bestraat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestraat hebben | zal/zult bestraat hebben | zult/zal bestraat hebben | zult bestraat hebben | zal bestraat hebben | zullen bestraat hebben | zullen bestraat hebben | zullen bestraat hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestraat hebben | zou bestraat hebben | zou/zoudt bestraat hebben | zoudt bestraat hebben | zou bestraat hebben | zouden bestraat hebben | zouden bestraat hebben | zouden bestraat hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bestraat worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bestraat | er is bestraat | |||||||||
verleden | er werd bestraat | er was bestraat | |||||||||
toekomend | er zal bestraat worden | er zal bestraat zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bestraat worden | er zou bestraat zijn | |||||||||
lijdende vorm bestraat worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestraat worden | bestraat te worden | ||||||||
toekomend | bestraat zullen worden | bestraat te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bestraat zijn | bestraat te zijn | ||||||||
toekomend | bestraat zullen zijn | bestraat te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bestraat | wordt bestraat | wordt bestraat | wordt bestraat | wordt bestraat | worden bestraat | worden bestraat | worden bestraat | |||
verleden (o.v.t.) | werd bestraat | werd bestraat | werd bestraat | werdt bestraat | werd bestraat | werden bestraat | werden bestraat | werden bestraat | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestraat worden | zult bestraat worden | zult bestraat worden | zult bestraat worden | zal bestraat worden | zullen bestraat worden | zullen bestraat worden | zullen bestraat worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestraat worden | zou bestraat worden | zou/zoudt bestraat worden | zoudt bestraat worden | zou bestraat worden | zouden bestraat worden | zouden bestraat worden | zouden bestraat worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bestraat | bent bestraat | bent/is bestraat | zijt bestraat | is bestraat | zijn bestraat | zijn bestraat | zijn bestraat | |||
verleden (v.v.t.) | was bestraat | was bestraat | was bestraat | waart bestraat | was bestraat | waren bestraat | waren bestraat | waren bestraat | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestraat zijn | zult bestraat zijn | zult bestraat zijn | zult bestraat zijn | zal bestraat zijn | zullen bestraat zijn | zullen bestraat zijn | zullen bestraat zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestraat zijn | zou bestraat zijn | zou/zoudt bestraat zijn | zoudt bestraat zijn | zou bestraat zijn | zouden bestraat zijn | zouden bestraat zijn | zouden bestraat zijn |