• be·re·de
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie berede/vervoeging
onbepaalde
wijs
berede
verleden
tijd
(er, sie, es) hot beret
voltooid
deelwoord
beredt
enkelvoud meervoud
1e persoon ich beret mir / mer berede
2e persoon du beretscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
beret
beredet
berede
beret
berede
berede
3e persoon er beret sie berede
sie beret
es beret

berede

  1. overgankelijk bediscussiëren, bekletsen, bepraten, bespreken