• IPA: (klassiek) /ˈbɛlːʊs/

bĕllus

  1. mooi, leuk, fijn
  2. fit, gezond
  • Waar pulcher eerder schrijftalig was, hoorden bellus en lepidus tot de dagelijkse omgangstaal. Vandaar dat de Romaanse talen eerder kiezen voor bellus.