bekronen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bekronen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bekronen			te bekronen
	toekomend		zullen bekronen			te zullen bekronen
voltooid	tegenwoordig		hebben bekroond			te hebben bekroond
	toekomend		bekroond zullen hebben			bekroond te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bekronend		bekroond			ev. bekroon	mv. verouderd bekroont	bekrone
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bekroon	bekroont	bekroont	bekroont	bekroont	bekronen	bekronen	bekronen
verleden (o.v.t.)	bekroonde	bekroonde	bekroonde	bekroonde	bekroonde	bekroonden	bekroonden	bekroonden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bekronen	zult/zal bekronen	zult/zal bekronen	zult bekronen	zal bekronen	zullen bekronen	zullen bekronen	zullen bekronen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bekronen	zou bekronen	zou(dt) bekronen	zoudt bekronen	zou bekronen	zouden bekronen	zouden bekronen	zouden bekronen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bekroond	hebt bekroond	hebt/heeft bekroond	hebt bekroond	heeft bekroond	hebben bekroond	hebben bekroond	hebben bekroond
verleden (v.v.t.)	had bekroond	had bekroond	had bekroond	hadt bekroond	had bekroond	hadden bekroond	hadden bekroond	hadden bekroond
toekomend (v.t.t.t.)	zal bekroond hebben	zal/zult bekroond hebben	zult/zal bekroond hebben	zult bekroond hebben	zal bekroond hebben	zullen bekroond hebben	zullen bekroond hebben	zullen bekroond hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bekroond hebben	zou bekroond hebben	zou/zoudt bekroond hebben	zoudt bekroond hebben	zou bekroond hebben	zouden bekroond hebben	zouden bekroond hebben	zouden bekroond hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bekroond worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bekroond				er is bekroond
verleden	er werd bekroond				er was bekroond
toekomend	er zal bekroond worden				er zal bekroond zijn
voorwaardelijk	er zou bekroond worden				er zou bekroond zijn
lijdende vorm bekroond worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bekroond worden			bekroond te worden
	toekomend		bekroond zullen worden			bekroond te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bekroond zijn			bekroond te zijn
	toekomend		bekroond zullen zijn			bekroond te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bekroond	wordt bekroond	wordt bekroond	wordt bekroond	wordt bekroond	worden bekroond	worden bekroond	worden bekroond
verleden (o.v.t.)	werd bekroond	werd bekroond	werd bekroond	werdt bekroond	werd bekroond	werden bekroond	werden bekroond	werden bekroond
toekomend (o.t.t.t.)	zal bekroond worden	zult bekroond worden	zult bekroond worden	zult bekroond worden	zal bekroond worden	zullen bekroond worden	zullen bekroond worden	zullen bekroond worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bekroond worden	zou bekroond worden	zou/zoudt bekroond worden	zoudt bekroond worden	zou bekroond worden	zouden bekroond worden	zouden bekroond worden	zouden bekroond worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bekroond	bent bekroond	bent/is bekroond	zijt bekroond	is bekroond	zijn bekroond	zijn bekroond	zijn bekroond
verleden (v.v.t.)	was bekroond	was bekroond	was bekroond	waart bekroond	was bekroond	waren bekroond	waren bekroond	waren bekroond
toekomend (v.t.t.t.)	zal bekroond zijn	zult bekroond zijn	zult bekroond zijn	zult bekroond zijn	zal bekroond zijn	zullen bekroond zijn	zullen bekroond zijn	zullen bekroond zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bekroond zijn	zou bekroond zijn	zou/zoudt bekroond zijn	zoudt bekroond zijn	zou bekroond zijn	zouden bekroond zijn	zouden bekroond zijn	zouden bekroond zijn