• be·gaafd
  • In de betekenis van ‘talentvol’ voor het eerst aangetroffen in 1450 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen begaafd begaafder begaafdst
verbogen begaafde begaafdere begaafdste
partitief begaafds begaafders -

begaafd

  1. met veel talent, talentvol, getalenteerd
    • De begaafde jongen had alweer een tien gescoord. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]