bedwelmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bedwelmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedwelmen | te bedwelmen | ||||||||
toekomend | zullen bedwelmen | te zullen bedwelmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bedwelmd | te hebben bedwelmd | ||||||||
toekomend | bedwelmd zullen hebben | bedwelmd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bedwelmend | bedwelmd | ev. bedwelm |
mv. verouderd bedwelmt |
bedwelme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bedwelm | bedwelmt | bedwelmt | bedwelmt | bedwelmt | bedwelmen | bedwelmen | bedwelmen | |||
verleden (o.v.t.) | bedwelmde | bedwelmde | bedwelmde | bedwelmde | bedwelmde | bedwelmden | bedwelmden | bedwelmden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedwelmen | zult/zal bedwelmen | zult/zal bedwelmen | zult bedwelmen | zal bedwelmen | zullen bedwelmen | zullen bedwelmen | zullen bedwelmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedwelmen | zou bedwelmen | zou(dt) bedwelmen | zoudt bedwelmen | zou bedwelmen | zouden bedwelmen | zouden bedwelmen | zouden bedwelmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bedwelmd | hebt bedwelmd | hebt/heeft bedwelmd | hebt bedwelmd | heeft bedwelmd | hebben bedwelmd | hebben bedwelmd | hebben bedwelmd | |||
verleden (v.v.t.) | had bedwelmd | had bedwelmd | had bedwelmd | hadt bedwelmd | had bedwelmd | hadden bedwelmd | hadden bedwelmd | hadden bedwelmd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedwelmd hebben | zal/zult bedwelmd hebben | zult/zal bedwelmd hebben | zult bedwelmd hebben | zal bedwelmd hebben | zullen bedwelmd hebben | zullen bedwelmd hebben | zullen bedwelmd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedwelmd hebben | zou bedwelmd hebben | zou/zoudt bedwelmd hebben | zoudt bedwelmd hebben | zou bedwelmd hebben | zouden bedwelmd hebben | zouden bedwelmd hebben | zouden bedwelmd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bedwelmd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bedwelmd | er is bedwelmd | |||||||||
verleden | er werd bedwelmd | er was bedwelmd | |||||||||
toekomend | er zal bedwelmd worden | er zal bedwelmd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bedwelmd worden | er zou bedwelmd zijn | |||||||||
lijdende vorm bedwelmd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedwelmd worden | bedwelmd te worden | ||||||||
toekomend | bedwelmd zullen worden | bedwelmd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bedwelmd zijn | bedwelmd te zijn | ||||||||
toekomend | bedwelmd zullen zijn | bedwelmd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bedwelmd | wordt bedwelmd | wordt bedwelmd | wordt bedwelmd | wordt bedwelmd | worden bedwelmd | worden bedwelmd | worden bedwelmd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bedwelmd | werd bedwelmd | werd bedwelmd | werdt bedwelmd | werd bedwelmd | werden bedwelmd | werden bedwelmd | werden bedwelmd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedwelmd worden | zult bedwelmd worden | zult bedwelmd worden | zult bedwelmd worden | zal bedwelmd worden | zullen bedwelmd worden | zullen bedwelmd worden | zullen bedwelmd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedwelmd worden | zou bedwelmd worden | zou/zoudt bedwelmd worden | zoudt bedwelmd worden | zou bedwelmd worden | zouden bedwelmd worden | zouden bedwelmd worden | zouden bedwelmd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bedwelmd | bent bedwelmd | bent/is bedwelmd | zijt bedwelmd | is bedwelmd | zijn bedwelmd | zijn bedwelmd | zijn bedwelmd | |||
verleden (v.v.t.) | was bedwelmd | was bedwelmd | was bedwelmd | waart bedwelmd | was bedwelmd | waren bedwelmd | waren bedwelmd | waren bedwelmd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedwelmd zijn | zult bedwelmd zijn | zult bedwelmd zijn | zult bedwelmd zijn | zal bedwelmd zijn | zullen bedwelmd zijn | zullen bedwelmd zijn | zullen bedwelmd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedwelmd zijn | zou bedwelmd zijn | zou/zoudt bedwelmd zijn | zoudt bedwelmd zijn | zou bedwelmd zijn | zouden bedwelmd zijn | zouden bedwelmd zijn | zouden bedwelmd zijn |