beërven/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van beërven
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		beërven			te beërven
	toekomend		zullen beërven			te zullen beërven
voltooid	tegenwoordig		hebben beërfd			te hebben beërfd
	toekomend		beërfd zullen hebben			beërfd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	beërvend		beërfd			ev. beërf	mv. verouderd beërft	beërve
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	beërf	beërft	beërft	beërft	beërft	beërven	beërven	beërven
verleden (o.v.t.)	beërfde	beërfde	beërfde	beërfde	beërfde	beërfden	beërfden	beërfden
toekomend (o.t.t.t.)	zal beërven	zult/zal beërven	zult/zal beërven	zult beërven	zal beërven	zullen beërven	zullen beërven	zullen beërven
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou beërven	zou beërven	zou(dt) beërven	zoudt beërven	zou beërven	zouden beërven	zouden beërven	zouden beërven
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb beërfd	hebt beërfd	hebt/heeft beërfd	hebt beërfd	heeft beërfd	hebben beërfd	hebben beërfd	hebben beërfd
verleden (v.v.t.)	had beërfd	had beërfd	had beërfd	hadt beërfd	had beërfd	hadden beërfd	hadden beërfd	hadden beërfd
toekomend (v.t.t.t.)	zal beërfd hebben	zal/zult beërfd hebben	zult/zal beërfd hebben	zult beërfd hebben	zal beërfd hebben	zullen beërfd hebben	zullen beërfd hebben	zullen beërfd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou beërfd hebben	zou beërfd hebben	zou/zoudt beërfd hebben	zoudt beërfd hebben	zou beërfd hebben	zouden beërfd hebben	zouden beërfd hebben	zouden beërfd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm beërfd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt beërfd				er is beërfd
verleden	er werd beërfd				er was beërfd
toekomend	er zal beërfd worden				er zal beërfd zijn
voorwaardelijk	er zou beërfd worden				er zou beërfd zijn
lijdende vorm beërfd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		beërfd worden			beërfd te worden
	toekomend		beërfd zullen worden			beërfd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		beërfd zijn			beërfd te zijn
	toekomend		beërfd zullen zijn			beërfd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word beërfd	wordt beërfd	wordt beërfd	wordt beërfd	wordt beërfd	worden beërfd	worden beërfd	worden beërfd
verleden (o.v.t.)	werd beërfd	werd beërfd	werd beërfd	werdt beërfd	werd beërfd	werden beërfd	werden beërfd	werden beërfd
toekomend (o.t.t.t.)	zal beërfd worden	zult beërfd worden	zult beërfd worden	zult beërfd worden	zal beërfd worden	zullen beërfd worden	zullen beërfd worden	zullen beërfd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou beërfd worden	zou beërfd worden	zou/zoudt beërfd worden	zoudt beërfd worden	zou beërfd worden	zouden beërfd worden	zouden beërfd worden	zouden beërfd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben beërfd	bent beërfd	bent/is beërfd	zijt beërfd	is beërfd	zijn beërfd	zijn beërfd	zijn beërfd
verleden (v.v.t.)	was beërfd	was beërfd	was beërfd	waart beërfd	was beërfd	waren beërfd	waren beërfd	waren beërfd
toekomend (v.t.t.t.)	zal beërfd zijn	zult beërfd zijn	zult beërfd zijn	zult beërfd zijn	zal beërfd zijn	zullen beërfd zijn	zullen beërfd zijn	zullen beërfd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou beërfd zijn	zou beërfd zijn	zou/zoudt beërfd zijn	zoudt beërfd zijn	zou beërfd zijn	zouden beërfd zijn	zouden beërfd zijn	zouden beërfd zijn