• ba·vi·aan
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hondsaap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord baviaan bavianen
verkleinwoord baviaantje baviaantjes

de baviaanm

  1. (primaten), Papio  , een aap van het geslacht Papio (bavianen) binnen de familie Cercopithecidae met een korte staart en een vooruitstekende snuit
    • In de dierentuin waren verschillende soorten bavianen te bezichtigen. 
     De aandelenmarkt was natuurlijk de andere. Twee jaar geleden steeg de aandelenindex met 57 procent, vorig jaar met 65 procent en de prognose voor dit jaar lag tussen de 82 en 85 procent. Zelfs een baviaan die pijltjes gooide naar de aandelenlijst kon niet mislukken.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]