• bar·baars
  • Afgeleid van barbaar met het achtervoegsel -s
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen barbaars barbaarser barbaarst
verbogen barbaarse barbaarsere barbaarste
partitief barbaars barbaarsers -

barbaars

  1. zonder beperkingen opgelegd door beschaafd gedrag, meedogenloos, wreed
    • Iets barbaarsers dan wat er in die vreselijke oorlog gebeurd is, is moeilijk voor te stellen. 
  2. strijdig met onze zeden en gewoonten
    • De barbaarse man boerde tijdens het eten. 
  3. zonder enige techniek of scholing
    • Een figuratieve ambachtsman die flirtte met pop-art, die niks moet hebben van het minimalisme van grote rode vlakken of barbaarse abstracte kunst, maar portretten maakt en reusachtige kleurrijke natuurschilderingen. Een vrolijke, innemende snuiter bovendien. [1] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]