assembleren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van assembleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | assembleren | te assembleren | ||||||||
toekomend | zullen assembleren | te zullen assembleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geassembleerd | te hebben geassembleerd | ||||||||
toekomend | geassembleerd zullen hebben | geassembleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
assemblerend | geassembleerd | ev. assembleer |
mv. verouderd assembleert |
assemblere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | assembleer | assembleert | assembleert | assembleert | assembleert | assembleren | assembleren | assembleren | |||
verleden (o.v.t.) | assembleerde | assembleerde | assembleerde | assembleerde | assembleerde | assembleerden | assembleerden | assembleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal assembleren | zult/zal assembleren | zult/zal assembleren | zult assembleren | zal assembleren | zullen assembleren | zullen assembleren | zullen assembleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou assembleren | zou assembleren | zou(dt) assembleren | zoudt assembleren | zou assembleren | zouden assembleren | zouden assembleren | zouden assembleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geassembleerd | hebt geassembleerd | hebt/heeft geassembleerd | hebt geassembleerd | heeft geassembleerd | hebben geassembleerd | hebben geassembleerd | hebben geassembleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geassembleerd | had geassembleerd | had geassembleerd | hadt geassembleerd | had geassembleerd | hadden geassembleerd | hadden geassembleerd | hadden geassembleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geassembleerd hebben | zal/zult geassembleerd hebben | zult/zal geassembleerd hebben | zult geassembleerd hebben | zal geassembleerd hebben | zullen geassembleerd hebben | zullen geassembleerd hebben | zullen geassembleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geassembleerd hebben | zou geassembleerd hebben | zou/zoudt geassembleerd hebben | zoudt geassembleerd hebben | zou geassembleerd hebben | zouden geassembleerd hebben | zouden geassembleerd hebben | zouden geassembleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geassembleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geassembleerd | er is geassembleerd | |||||||||
verleden | er werd geassembleerd | er was geassembleerd | |||||||||
toekomend | er zal geassembleerd worden | er zal geassembleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geassembleerd worden | er zou geassembleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geassembleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geassembleerd worden | geassembleerd te worden | ||||||||
toekomend | geassembleerd zullen worden | geassembleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geassembleerd zijn | geassembleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geassembleerd zullen zijn | geassembleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geassembleerd | wordt geassembleerd | wordt geassembleerd | wordt geassembleerd | wordt geassembleerd | worden geassembleerd | worden geassembleerd | worden geassembleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geassembleerd | werd geassembleerd | werd geassembleerd | werdt geassembleerd | werd geassembleerd | werden geassembleerd | werden geassembleerd | werden geassembleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geassembleerd worden | zult geassembleerd worden | zult geassembleerd worden | zult geassembleerd worden | zal geassembleerd worden | zullen geassembleerd worden | zullen geassembleerd worden | zullen geassembleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geassembleerd worden | zou geassembleerd worden | zou/zoudt geassembleerd worden | zoudt geassembleerd worden | zou geassembleerd worden | zouden geassembleerd worden | zouden geassembleerd worden | zouden geassembleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geassembleerd | bent geassembleerd | bent/is geassembleerd | zijt geassembleerd | is geassembleerd | zijn geassembleerd | zijn geassembleerd | zijn geassembleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geassembleerd | was geassembleerd | was geassembleerd | waart geassembleerd | was geassembleerd | waren geassembleerd | waren geassembleerd | waren geassembleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geassembleerd zijn | zult geassembleerd zijn | zult geassembleerd zijn | zult geassembleerd zijn | zal geassembleerd zijn | zullen geassembleerd zijn | zullen geassembleerd zijn | zullen geassembleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geassembleerd zijn | zou geassembleerd zijn | zou/zoudt geassembleerd zijn | zoudt geassembleerd zijn | zou geassembleerd zijn | zouden geassembleerd zijn | zouden geassembleerd zijn | zouden geassembleerd zijn |