• al·ter·nant
enkelvoud meervoud
naamwoord alternant alternanten
verkleinwoord alternantje alternantjes

de alternantm

  1. (wiskunde) determinant samengesteld uit n functies en n punten (niet noodzakelijkerwijze onderscheiden) door het element i,j gelijk te stellen aan de waarde van de functie i in punt j en vice versa
    • De Vandermondedeterminant is een alternant. 
  2. (taalkunde) elk van meerdere elementen die afwisselend in de taal voor dezelfde functie gebruikt worden
    • Wanneer we een morfeem opvatten als een abstracte grammaticale categorie, zoals Bloomfield doet, dan heten de elementen die die categorie uitdrukken alternanten. 


enkelvoud meervoud
alternant alternants

alternant

  1. (wiskunde) alternant.


alternant m

  1. (onderwijs) iemand die deelneemt aan een studietraject dat uitzicht op een vaste aanstelling biedt.

alternant

  1. afwisselend, alternerend

alternant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van alterner