• al·lu·vi·um
enkelvoud meervoud
naamwoord alluvium -
verkleinwoord - -

het alluviumo

  1. (geologie) sediment van los materiaal (regoliet) dat door stromend water is afgezet
    • Dit alluvium bestaat hoofdzakelijk uit kalkrijke, bruinachtige, zware klei; slechts in de grote kreken treft men zandig materiaal aan. [3]
    • Vroeger bestond het Eijerland uit de van ouds bekende Duinkom, gevormd door diluvische of oorspronkelijke gronden, (waarop het geheel op zichzelf staande Eijerlandshuis gevonden wordt) en het tusschen dit Eijerland en Texel gelegene Buitenveld, een' alluvium of aangespoelden grond. [4]
  2. (geologie) (verouderd) laatste tijdvak van de periode quartair
    • (…) het mesolithicum en het neolithicum moeten worden geplaatst in de tegenwoordige periode, het alluvium of holoceen. [5]
  • [2] Volgens de standaard van de Internationale Commissie voor Stratigrafie heet dit tijdperk "holoceen"[6]
  • [2] Alluvium (vroeger gangbare spelling). In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
52 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[7]