alfabetiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van alfabetiseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | alfabetiseren | te alfabetiseren | ||||||||
toekomend | zullen alfabetiseren | te zullen alfabetiseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gealfabetiseerd | te hebben gealfabetiseerd | ||||||||
toekomend | gealfabetiseerd zullen hebben | gealfabetiseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
alfabetiserend | gealfabetiseerd | ev. alfabetiseer |
mv. verouderd alfabetiseert |
alfabetisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | alfabetiseer | alfabetiseert | alfabetiseert | alfabetiseert | alfabetiseert | alfabetiseren | alfabetiseren | alfabetiseren | |||
verleden (o.v.t.) | alfabetiseerde | alfabetiseerde | alfabetiseerde | alfabetiseerde | alfabetiseerde | alfabetiseerden | alfabetiseerden | alfabetiseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal alfabetiseren | zult/zal alfabetiseren | zult/zal alfabetiseren | zult alfabetiseren | zal alfabetiseren | zullen alfabetiseren | zullen alfabetiseren | zullen alfabetiseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou alfabetiseren | zou alfabetiseren | zou(dt) alfabetiseren | zoudt alfabetiseren | zou alfabetiseren | zouden alfabetiseren | zouden alfabetiseren | zouden alfabetiseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gealfabetiseerd | hebt gealfabetiseerd | hebt/heeft gealfabetiseerd | hebt gealfabetiseerd | heeft gealfabetiseerd | hebben gealfabetiseerd | hebben gealfabetiseerd | hebben gealfabetiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gealfabetiseerd | had gealfabetiseerd | had gealfabetiseerd | hadt gealfabetiseerd | had gealfabetiseerd | hadden gealfabetiseerd | hadden gealfabetiseerd | hadden gealfabetiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gealfabetiseerd hebben | zal/zult gealfabetiseerd hebben | zult/zal gealfabetiseerd hebben | zult gealfabetiseerd hebben | zal gealfabetiseerd hebben | zullen gealfabetiseerd hebben | zullen gealfabetiseerd hebben | zullen gealfabetiseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gealfabetiseerd hebben | zou gealfabetiseerd hebben | zou/zoudt gealfabetiseerd hebben | zoudt gealfabetiseerd hebben | zou gealfabetiseerd hebben | zouden gealfabetiseerd hebben | zouden gealfabetiseerd hebben | zouden gealfabetiseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gealfabetiseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gealfabetiseerd | er is gealfabetiseerd | |||||||||
verleden | er werd gealfabetiseerd | er was gealfabetiseerd | |||||||||
toekomend | er zal gealfabetiseerd worden | er zal gealfabetiseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gealfabetiseerd worden | er zou gealfabetiseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gealfabetiseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gealfabetiseerd worden | gealfabetiseerd te worden | ||||||||
toekomend | gealfabetiseerd zullen worden | gealfabetiseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gealfabetiseerd zijn | gealfabetiseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gealfabetiseerd zullen zijn | gealfabetiseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gealfabetiseerd | wordt gealfabetiseerd | wordt gealfabetiseerd | wordt gealfabetiseerd | wordt gealfabetiseerd | worden gealfabetiseerd | worden gealfabetiseerd | worden gealfabetiseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gealfabetiseerd | werd gealfabetiseerd | werd gealfabetiseerd | werdt gealfabetiseerd | werd gealfabetiseerd | werden gealfabetiseerd | werden gealfabetiseerd | werden gealfabetiseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gealfabetiseerd worden | zult gealfabetiseerd worden | zult gealfabetiseerd worden | zult gealfabetiseerd worden | zal gealfabetiseerd worden | zullen gealfabetiseerd worden | zullen gealfabetiseerd worden | zullen gealfabetiseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gealfabetiseerd worden | zou gealfabetiseerd worden | zou/zoudt gealfabetiseerd worden | zoudt gealfabetiseerd worden | zou gealfabetiseerd worden | zouden gealfabetiseerd worden | zouden gealfabetiseerd worden | zouden gealfabetiseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gealfabetiseerd | bent gealfabetiseerd | bent/is gealfabetiseerd | zijt gealfabetiseerd | is gealfabetiseerd | zijn gealfabetiseerd | zijn gealfabetiseerd | zijn gealfabetiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gealfabetiseerd | was gealfabetiseerd | was gealfabetiseerd | waart gealfabetiseerd | was gealfabetiseerd | waren gealfabetiseerd | waren gealfabetiseerd | waren gealfabetiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gealfabetiseerd zijn | zult gealfabetiseerd zijn | zult gealfabetiseerd zijn | zult gealfabetiseerd zijn | zal gealfabetiseerd zijn | zullen gealfabetiseerd zijn | zullen gealfabetiseerd zijn | zullen gealfabetiseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gealfabetiseerd zijn | zou gealfabetiseerd zijn | zou/zoudt gealfabetiseerd zijn | zoudt gealfabetiseerd zijn | zou gealfabetiseerd zijn | zouden gealfabetiseerd zijn | zouden gealfabetiseerd zijn | zouden gealfabetiseerd zijn |