agenderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van agenderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | agenderen | te agenderen | ||||||||
toekomend | zullen agenderen | te zullen agenderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geagendeerd | te hebben geagendeerd | ||||||||
toekomend | geagendeerd zullen hebben | geagendeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
agenderend | geagendeerd | ev. agendeer |
mv. verouderd agendeert |
agendere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | agendeer | agendeert | agendeert | agendeert | agendeert | agenderen | agenderen | agenderen | |||
verleden (o.v.t.) | agendeerde | agendeerde | agendeerde | agendeerde | agendeerde | agendeerden | agendeerden | agendeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal agenderen | zult/zal agenderen | zult/zal agenderen | zult agenderen | zal agenderen | zullen agenderen | zullen agenderen | zullen agenderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou agenderen | zou agenderen | zou(dt) agenderen | zoudt agenderen | zou agenderen | zouden agenderen | zouden agenderen | zouden agenderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geagendeerd | hebt geagendeerd | hebt/heeft geagendeerd | hebt geagendeerd | heeft geagendeerd | hebben geagendeerd | hebben geagendeerd | hebben geagendeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geagendeerd | had geagendeerd | had geagendeerd | hadt geagendeerd | had geagendeerd | hadden geagendeerd | hadden geagendeerd | hadden geagendeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geagendeerd hebben | zal/zult geagendeerd hebben | zult/zal geagendeerd hebben | zult geagendeerd hebben | zal geagendeerd hebben | zullen geagendeerd hebben | zullen geagendeerd hebben | zullen geagendeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geagendeerd hebben | zou geagendeerd hebben | zou/zoudt geagendeerd hebben | zoudt geagendeerd hebben | zou geagendeerd hebben | zouden geagendeerd hebben | zouden geagendeerd hebben | zouden geagendeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geagendeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geagendeerd | er is geagendeerd | |||||||||
verleden | er werd geagendeerd | er was geagendeerd | |||||||||
toekomend | er zal geagendeerd worden | er zal geagendeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geagendeerd worden | er zou geagendeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geagendeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geagendeerd worden | geagendeerd te worden | ||||||||
toekomend | geagendeerd zullen worden | geagendeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geagendeerd zijn | geagendeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geagendeerd zullen zijn | geagendeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geagendeerd | wordt geagendeerd | wordt geagendeerd | wordt geagendeerd | wordt geagendeerd | worden geagendeerd | worden geagendeerd | worden geagendeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geagendeerd | werd geagendeerd | werd geagendeerd | werdt geagendeerd | werd geagendeerd | werden geagendeerd | werden geagendeerd | werden geagendeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geagendeerd worden | zult geagendeerd worden | zult geagendeerd worden | zult geagendeerd worden | zal geagendeerd worden | zullen geagendeerd worden | zullen geagendeerd worden | zullen geagendeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geagendeerd worden | zou geagendeerd worden | zou/zoudt geagendeerd worden | zoudt geagendeerd worden | zou geagendeerd worden | zouden geagendeerd worden | zouden geagendeerd worden | zouden geagendeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geagendeerd | bent geagendeerd | bent/is geagendeerd | zijt geagendeerd | is geagendeerd | zijn geagendeerd | zijn geagendeerd | zijn geagendeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geagendeerd | was geagendeerd | was geagendeerd | waart geagendeerd | was geagendeerd | waren geagendeerd | waren geagendeerd | waren geagendeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geagendeerd zijn | zult geagendeerd zijn | zult geagendeerd zijn | zult geagendeerd zijn | zal geagendeerd zijn | zullen geagendeerd zijn | zullen geagendeerd zijn | zullen geagendeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geagendeerd zijn | zou geagendeerd zijn | zou/zoudt geagendeerd zijn | zoudt geagendeerd zijn | zou geagendeerd zijn | zouden geagendeerd zijn | zouden geagendeerd zijn | zouden geagendeerd zijn |