• af·wach·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwachten
wachtte af
afgewacht
zwak -t volledig

afwachten

  1. overgankelijk wachten op wat er gaat gebeuren
    • Zij zullen de uitslag moeten afwachten. 
     De muren van mijn huis waren inmiddels getransformeerd tot wanden van een isoleercel waarin ik de eigenhandige voltrekking van mijn doodstraf afwachtte. Internet werd mijn redding.[1]
     Je kon alleen maar afwachten wat er zou komen, waarschijnlijk iets wat te maken had met kapotgebombardeerde Duitse panden.[2]
     'We zullen wel moeten afwachten waar de beurzen vandaan komen.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer  , ISBN 9789025768652
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be