stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aguardar
aguardaba
aguardado
volledig

aguardar

  1. afwachten,wachten
  1. te wachten staan
  2. verwachten, tegemoet zien
  3. wachten (op)
    «me aguardo una sorpresa »
    er staat mij een verrassing te wachten