Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: afwachten


  • af·wacht·ten
vervoeging van
afwachten

afwachtten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwachten
    • ...dat wij afwachtten. 
    • ...dat jullie afwachtten. 
    • ...dat zij afwachtten. 
    • Zij waren niet de enigen die de uitslag afwachtten. 
     Mademoiselle Dupont was ongerust over haar moeder in Champigny en ging naar haar toe, terwijl wij angstig afwachtten wat iedere nieuwe dag ons zou brengen.[1]
  1. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861