afwaaien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afwaaien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afwaaien | af te waaien | ||||||
toekomend | zullen afwaaien af zullen waaien |
te zullen afwaaien af te zullen waaien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn afgewaaid | te zijn afgewaaid | ||||||
toekomend | afgewaaid zullen zijn | afgewaaid te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afwaaiend | afgewaaid | ev. waai af |
mv. verouderd waait af |
waaie af (bijzin) afwaaie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | waai af | waait af | waait af | waait af | waait af | waaien af | waaien af | waaien af | |
verleden (o.v.t.) | waaide af/ woei af | waaide af/ woei af | waaide af/ woei af | waaide af/ woei af | waaide af/ woei af | waaiden af/ woeien af | waaiden af/ woeien af | waaiden af/ woeien af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afwaaien | zult/zal afwaaien | zult/zal afwaaien | zult afwaaien | zal afwaaien | zullen afwaaien | zullen afwaaien | zullen afwaaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afwaaien | zou afwaaien | zou(dt) afwaaien | zoudt afwaaien | zou afwaaien | zouden afwaaien | zouden afwaaien | zouden afwaaien | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afwaai | afwaait | afwaait | afwaait | afwaait | afwaaien | afwaaien | afwaaien | |
verleden (o.v.t.) | afwaaide/ afwoei | afwaaide/ afwoei | afwaaide/ afwoei | afwaaide/ afwoei | afwaaide/ afwoei | afwaaiden/ afwoeien | afwaaiden/ afwoeien | afwaaiden/ afwoeien | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afwaaien af zal waaien |
zult/zal afwaaien af zult/zal waaien |
zult/zal afwaaien af zult/zal waaien |
zult afwaaien af zult waaien |
zal afwaaien af zal waaien |
zullen afwaaien af zullen waaien |
zullen afwaaien af zullen waaien |
zullen afwaaien af zullen waaien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afwaaien af zou waaien |
zou afwaaien af zou waaien |
zou(dt) afwaaien af zou(dt) waaien |
zoudt afwaaien af zoudt waaien |
zou afwaaien af zou waaien |
zouden afwaaien af zouden waaien |
zouden afwaaien af zouden waaien |
zouden afwaaien af zouden waaien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgewaaid | bent afgewaaid | bent/is afgewaaid | zijt afgewaaid | is afgewaaid | zijn afgewaaid | zijn afgewaaid | zijn afgewaaid | |
verleden (v.v.t.) | was afgewaaid | was afgewaaid | was afgewaaid | waart afgewaaid | was afgewaaid | waren afgewaaid | waren afgewaaid | waren afgewaaid | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgewaaid zijn | zal/zult afgewaaid zijn | zult/zal afgewaaid zijn | zult afgewaaid zijn | zal afgewaaid zijn | zullen afgewaaid zijn | zullen afgewaaid zijn | zullen afgewaaid zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgewaaid zijn | zou afgewaaid zijn | zou/zoudt afgewaaid zijn | zoudt afgewaaid zijn | zou afgewaaid zijn | zouden afgewaaid zijn | zouden afgewaaid zijn | zouden afgewaaid zijn |