afwaai
- af·waai
vervoeging van |
---|
afwaaien |
afwaai
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwaaien
- ... dat ik afwaai.
- ▸ Geef mij maar een arm, want ik ben bang dat ik anders de dijk afwaai,' zegt ze en haakt in als hij direct zijn arm aanbiedt.[1]
- Het woord afwaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Het verdwenen kind” (2024), Davey Jones Publishing, ISBN 9789464934021