afvullen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afvullen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afvullen | af te vullen | ||||||
toekomend | zullen afvullen af zullen vullen |
te zullen afvullen af te zullen vullen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgevuld | te hebben afgevuld | ||||||
toekomend | afgevuld zullen hebben | afgevuld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afvullend | afgevuld | ev. vul af |
mv. verouderd vult af |
vulle af (bijzin) afvulle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vul af | vult af | vult af | vult af | vult af | vullen af | vullen af | vullen af | |
verleden (o.v.t.) | vulde af | vulde af | vulde af | vulde af | vulde af | vulden af | vulden af | vulden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvullen | zult/zal afvullen | zult/zal afvullen | zult afvullen | zal afvullen | zullen afvullen | zullen afvullen | zullen afvullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvullen | zou afvullen | zou(dt) afvullen | zoudt afvullen | zou afvullen | zouden afvullen | zouden afvullen | zouden afvullen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afvul | afvult | afvult | afvult | afvult | afvullen | afvullen | afvullen | |
verleden (o.v.t.) | afvulde | afvulde | afvulde | afvulde | afvulde | afvulden | afvulden | afvulden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afvullen af zal vullen |
zult/zal afvullen af zult/zal vullen |
zult/zal afvullen af zult/zal vullen |
zult afvullen af zult vullen |
zal afvullen af zal vullen |
zullen afvullen af zullen vullen |
zullen afvullen af zullen vullen |
zullen afvullen af zullen vullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afvullen af zou vullen |
zou afvullen af zou vullen |
zou(dt) afvullen af zou(dt) vullen |
zoudt afvullen af zoudt vullen |
zou afvullen af zou vullen |
zouden afvullen af zouden vullen |
zouden afvullen af zouden vullen |
zouden afvullen af zouden vullen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgevuld | hebt afgevuld | hebt/heeft afgevuld | hebt afgevuld | heeft afgevuld | hebben afgevuld | hebben afgevuld | hebben afgevuld | |
verleden (v.v.t.) | had afgevuld | had afgevuld | had afgevuld | hadt afgevuld | had afgevuld | hadden afgevuld | hadden afgevuld | hadden afgevuld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgevuld hebben | zal/zult afgevuld hebben | zult/zal afgevuld hebben | zult afgevuld hebben | zal afgevuld hebben | zullen afgevuld hebben | zullen afgevuld hebben | zullen afgevuld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgevuld hebben | zou afgevuld hebben | zou/zoudt afgevuld hebben | zoudt afgevuld hebben | zou afgevuld hebben | zouden afgevuld hebben | zouden afgevuld hebben | zouden afgevuld hebben |