afvoeren
- af·voe·ren
- samenstelling van af bw en voeren ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvoeren |
voerde af |
afgevoerd |
zwak -d | volledig |
afvoeren
- overgankelijk verwijderen, wegleiden
- De gevangenen werden afgevoerd naar het kamp.
- Het opruimen van de ravage gaat volgens de terreinbeheerder nog wel een week of zes duren. Daarbij worden niet alleen de gevelde bomen en takken in stukken gezaagd en afgevoerd. [1]
- ▸ De diarreeaanval had als een sluipmoordenaar in vol daglicht toegeslagen. Moniek werd met een ambulance afgevoerd.[2]
vervoeging van |
---|
afvaren |
afvoeren
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afvaren
- ...dat wij afvoeren.
- ...dat jullie afvoeren.
- ...dat zij afvoeren.
- ...dat wij afvoeren.
de afvoeren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord afvoer
- Het woord afvoeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvoeren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tubantia 26-01-18, Nog wekenlang last van naweeën januaristorm in Almelo
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be