afvaren
- af·va·ren
- samenstelling van af en varen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvaren |
voer af |
afgevaren |
klasse 6 | volledig |
afvaren [1]
- (scheepvaart) onovergankelijk wegvaren (van de wal)
- ▸ Wanneer we in Bombay arriveerden, zou Fabian terugkeren naar Delhi en zouden wij afvaren.[2]
- Het woord afvaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvaren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be