afstijgen
- af·stij·gen
- In de betekenis van ‘naar beneden gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
- samenstelling van af en stijgen [2]
afstijgen [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afstijgen |
steeg af |
afgestegen |
klasse 1 | volledig |
- ergens vanaf gaan m.n. van een paard of ander vervoermiddel
- De technologie heeft met de elektrische fiets een stempel op het fietsverkeer gedrukt. Maar de ontwikkelingen gaan door. Indes Enschede, Roessingh research & development en de Universiteit Twente ontwikkelen fietsen die ouderen meer zekerheid en veiligheid moeten bieden. Daarin zitten snufjes zoals trillende handvatten om de berijder te waarschuwen wanneer iemand hem achterop komt. Of een zadel dat omlaag gaat bij het afstijgen, zodat de berijder sneller bij de grond kan. [4]
- naar beneden gaan
- [1] afklimmen, afstappen, uitstappen
- [2] afdalen, neerdalen, omlaaggaan, zakken
- Het woord afstijgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afstijgen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "afstijgen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ afstijgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 17 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be