• uit·stap·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitstappen
stapte uit
uitgestapt
zwak -t volledig

uitstappen

  1. ergatief uit een voertuig stappen
    • Ik stap bij de volgende halte uit. 
  2. ergatief zich uit een verband terugtrekken
    • Ik stap de raad van bestuur van deze vereniging uit. 

de uitstappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitstap
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be