• in·stap·pen

instappen [1]

  1. onovergankelijk binnengaan in een voertuig
  2. onovergankelijk beginnen, meedoen aan
  3. een ruimte ingaan
     Volledig gekleed stapte ik het bad in en spoot er shampoo bij.[2]
     De volgende ochtend stapten vijf behaarde hippies en So it Goes in de camper van de Zwitserse familie.[2]

deinstappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord instap
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be