• in·stap
enkelvoud meervoud
naamwoord instap instappen
verkleinwoord instapje instapjes

de instapm

  1. zich vervoegen in een verband
    • Hij maakt zijn instap in het bedrijfsleven. 
  2. het binnentreden in een voertuig of gebouw
    • Zij maakte haar instap in de nieuwe woning. 
vervoeging van
instappen

instap

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van instappen
    • ... dat ik instap.