Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stap·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord instapkaart instapkaarten
verkleinwoord instapkaartje instapkaartjes

Zelfstandig naamwoord

de instapkaartv / m

  1. een kaart die je nodig hebt om met een vliegtuig te reizen
    • Ook betaal je bij Ryanair voor overgewicht van je koffer, voor het vergeten van een instapkaart, voorrang in de rij en voor eten en drinken aan boord. En in februari zei topman Michael O’Leary nog tegen de BBC na te denken over een ‘muntjesgleuf’ op de toiletdeur. Naar de wc gaan moet 1 pond (1,10 euro) gaan kosten. Bang dat iemand geen geld bij zich heeft in het vliegtuig is O’Leary niet, zei hij destijds. „Ik denk dat er nog nooit iemand aan boord is geweest met minder dan een pond op zak.”[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Stijn Bronzwaer 4 november 2009
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be