subir
- sub·ir
- Van Latijn subire.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
subir |
subissais |
subi |
tweede groep | volledig |
subir
- onovergankelijk omhooggaan, klimmen, stijgen
- opstappen, instappen
- uploaden
- promotie maken
- overgankelijk beklimmen, bestijgen
- verhogen
- bevorderen
- oploaden