• be·vor·de·ren
  • In de betekenis van ‘de ontwikkeling begunstigen’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
  • Afgeleid van vorderen met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevorderen
bevorderde
bevorderd
zwak -d volledig

bevorderen

  1. overgankelijk een hogere rang verlenen aan iemand
    • Hij werd bevorderd tot commandant. 
     Dat waren de eerste dagorders van De Gaulle toen hij de macht had overgenomen in het bevrijde Parijs, om alle Franse diplomaten in de hele wereld die aan de kant van de verraders hadden gestaan te ontslaan en daarna alle die aan de kant van het vrije Frankrijk hadden gestaan te bevorderen.[2]
    1. (vrijmetselarij) een leerling tot gezel promoveren
  2. overgankelijk aanmoedigen, promoten, stimuleren, verbeteren
    • We hebben wat leuke uitstapjes gemaakt die de contacten verstevigden en de saamhorigheid bevorderden. 
     De achterliggende gedachte hiervan is het kweken van een financiële buffer waarmee wij belangrijke aspecten als veiligheid en hygiëne in talrijke hotels kunnen bevorderen.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]