afspringen
- Geluid: afspringen (hulp, bestand)
- af·sprin·gen
- samenstelling van af en springen
afspringen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afspringen |
sprong af |
afgesprongen |
klasse 3 | volledig |
- van boven naar beneden springen
- De bestuurder van de hoogwerker kon volgens ooggetuigen op tijd van zijn voertuig afspringen en bleef ongedeerd. Hij wordt door de politie gehoord. Het is onbekend of hij ergens van verdacht wordt.[2]
- ergens plotseling vanaf gaan
- De deksel sprong van de pan af toen het water ging koken.
- plotseling afbreken
- De Grote Van Dale kent breekpunt drie betekenissen toe. Eén: ‘punt waar iets gebroken is of kan breken’. Twee: ‘(figuurlijk) punt waarop een bespreking, onderhandeling of samenwerking afspringt of kan afspringen, waarop een ontwikkeling afgebroken wordt, tot stilstand komt’. En drie: ‘breakpoint’. [3]
- raken met een wapen of projectiel zonder dat het doel beschadigd wordt
- [1] vallen, zakken
- [2] afspatten, afvliegen, springen, wegspringen, loslaten, losspringen
- [3] afketsen, van de hand gewezen worden, stuklopen, afsluiten, mislukken
- [1] opspringen
- Het woord afspringen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afspringen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Annette Toonen 23 februari 2016
- ↑ NRC Ewoud Sanders 14 juni 2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be