• stuk·lo·pen

stuklopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stuklopen
liep stuk
stukgelopen
klasse 7 volledig
  1. mislukken ondanks dat je iets probeert
    • Ik was nog nooit in mijn leven zo verliefd geweest. We fantaseerden over de verbouwing van mijn boerderij die we samen aan zouden pakken. Dagdromen, meer was het niet, bleek nu. De pijn kwam veel harder aan dan na het stuklopen van mijn relatie die twintig jaar geduurd had. Na zoveel jaar stond de auto allang stil en was het geduldig wachten wie er als eerste uit zou stappen. Maar dit voelde als met honderdtachtig kilometer per uur tegen een muur aan rijden.[2] 
    • Ik heb Engelse middenklasseouders de vreemdste dingen zien doen om hun kind op de ‘juiste’ school te krijgen. Vriendschappen heb ik zien stuklopen toen het ene echtpaar hun kind naar een privschool stuurde, en het andere niet. Het eerste huwelijk van de huidige Labourleider Jeremy Corbyn liep precies door die vraag op de klippen: staatsonderwijs of een privschool voor zijn zoon?[3] 
    • Het stuklopen van de onderhandelingen is een grote tegenvaller voor Merkel, die vooraf had laten weten dat de partijen er onderling uit moesten komen, omdat andere coalities vermoedelijk niet haalbaar zijn.[4] 
  2. kapot gaan door het lopen
    • ik heb mijn schoenen stukgelopen 
98 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund [2014] ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 42
  3. de Standaard 14 OKTOBER 2017
  4. Tubantia Maarten van Ast 20-NOVEMBER-2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be