• vast·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastlopen
liep vast
vastgelopen
klasse 7 volledig

vastlopen

  1. niet meer verder kunnen gaan
    • De onderhandelingen waren vastgelopen en de vrede was niets dichterbij gekomen. 
    • De machine was vastgelopen en kapot gegaan doordat het oliepeil te laag was. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be