vastlopen
- vast·lo·pen
- samenstelling van vast en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vastlopen |
liep vast |
vastgelopen |
klasse 7 | volledig |
vastlopen
- niet meer verder kunnen gaan
- De onderhandelingen waren vastgelopen en de vrede was niets dichterbij gekomen.
- De machine was vastgelopen en kapot gegaan doordat het oliepeil te laag was.
- Het woord vastlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vastlopen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be