• op·sprin·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opspringen
sprong op
opgesprongen
klasse 3 volledig

opspringen

  1. in de hoogte springen
    • Hij sprong op van vreugde toen hij hoorde dat hij de lottoprijs van 14 miljoen euro gewonnen had. 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be