Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·spat·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afspatten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspatten
spatte af
afgespat
zwak -t volledig
  1. ergens vanaf stralen
    • Maar het belangrijkste: de creatieve en gortdroge pret blijft er van afspatten. [2] 
    • Patrick Paauwe kijkt reikhalzend uit naar de topper tussen Feyenoord en PSV. "Het zal er zeker van afspatten. PSV zal toch moeten, dat kan een voordeel voor Feyenoord zijn. Feyenoord wil altijd iets laten zien in de eigen Kuip", verwacht de voormalig topvoetballer, die zowel voor Feyenoord als PSV speelde. [3] 
Uitdrukkingen en gezegden
  • waar de vonken van afspatten
van iets dat het zeer levendig en luid is
•  Docent Rob Eeftink bracht met zijn slagwerkers een aantal stukken ten gehore waar de vonken van afspatten. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen