afsporen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afsporen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afsporen | af te sporen | ||||||
toekomend | zullen afsporen af zullen sporen |
te zullen afsporen af te zullen sporen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgespoord | te hebben afgespoord | ||||||
toekomend | afgespoord zullen hebben | afgespoord te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afsporend | afgespoord | ev. spoor af |
mv. verouderd spoort af |
spore af (bijzin) afspore | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | spoor af | spoort af | spoort af | spoort af | spoort af | sporen af | sporen af | sporen af | |
verleden (o.v.t.) | spoorde af | spoorde af | spoorde af | spoorde af | spoorde af | spoorden af | spoorden af | spoorden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afsporen | zult/zal afsporen | zult/zal afsporen | zult afsporen | zal afsporen | zullen afsporen | zullen afsporen | zullen afsporen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afsporen | zou afsporen | zou(dt) afsporen | zoudt afsporen | zou afsporen | zouden afsporen | zouden afsporen | zouden afsporen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afspoor | afspoort | afspoort | afspoort | afspoort | afsporen | afsporen | afsporen | |
verleden (o.v.t.) | afspoorde | afspoorde | afspoorde | afspoorde | afspoorde | afspoorden | afspoorden | afspoorden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afsporen af zal sporen |
zult/zal afsporen af zult/zal sporen |
zult/zal afsporen af zult/zal sporen |
zult afsporen af zult sporen |
zal afsporen af zal sporen |
zullen afsporen af zullen sporen |
zullen afsporen af zullen sporen |
zullen afsporen af zullen sporen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afsporen af zou sporen |
zou afsporen af zou sporen |
zou(dt) afsporen af zou(dt) sporen |
zoudt afsporen af zoudt sporen |
zou afsporen af zou sporen |
zouden afsporen af zouden sporen |
zouden afsporen af zouden sporen |
zouden afsporen af zouden sporen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgespoord | hebt afgespoord | hebt/heeft afgespoord | hebt afgespoord | heeft afgespoord | hebben afgespoord | hebben afgespoord | hebben afgespoord | |
verleden (v.v.t.) | had afgespoord | had afgespoord | had afgespoord | hadt afgespoord | had afgespoord | hadden afgespoord | hadden afgespoord | hadden afgespoord | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgespoord hebben | zal/zult afgespoord hebben | zult/zal afgespoord hebben | zult afgespoord hebben | zal afgespoord hebben | zullen afgespoord hebben | zullen afgespoord hebben | zullen afgespoord hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgespoord hebben | zou afgespoord hebben | zou/zoudt afgespoord hebben | zoudt afgespoord hebben | zou afgespoord hebben | zouden afgespoord hebben | zouden afgespoord hebben | zouden afgespoord hebben |