afpikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afpikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afpikken | af te pikken | ||||||||
toekomend | zullen afpikken af zullen pikken |
te zullen afpikken af te zullen pikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgepikt | te hebben afgepikt | ||||||||
toekomend | afgepikt zullen hebben | afgepikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afpikkend | afgepikt | ev. pik af |
mv. verouderd pikt af |
pikke af (bijzin) afpikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pik af | pikt af | pikt af | pikt af | pikt af | pikken af | pikken af | pikken af | |||
verleden (o.v.t.) | pikte af | pikte af | pikte af | pikte af | pikte af | pikten af | pikten af | pikten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpikken | zult/zal afpikken | zult/zal afpikken | zult afpikken | zal afpikken | zullen afpikken | zullen afpikken | zullen afpikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpikken | zou afpikken | zou(dt) afpikken | zoudt afpikken | zou afpikken | zouden afpikken | zouden afpikken | zouden afpikken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afpik | afpikt | afpikt | afpikt | afpikt | afpikken | afpikken | afpikken | |||
verleden (o.v.t.) | afpikte | afpikte | afpikte | afpikte | afpikte | afpikten | afpikten | afpikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpikken af zal pikken |
zult/zal afpikken af zult/zal pikken |
zult/zal afpikken af zult/zal pikken |
zult afpikken af zult pikken |
zal afpikken af zal pikken |
zullen afpikken af zullen pikken |
zullen afpikken af zullen pikken |
zullen afpikken af zullen pikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpikken af zou pikken |
zou afpikken af zou pikken |
zou(dt) afpikken af zou(dt) pikken |
zoudt afpikken af zoudt pikken |
zou afpikken af zou pikken |
zouden afpikken af zouden pikken |
zouden afpikken af zouden pikken |
zouden afpikken af zouden pikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgepikt | hebt afgepikt | hebt/heeft afgepikt | hebt afgepikt | heeft afgepikt | hebben afgepikt | hebben afgepikt | hebben afgepikt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgepikt | had afgepikt | had afgepikt | hadt afgepikt | had afgepikt | hadden afgepikt | hadden afgepikt | hadden afgepikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepikt hebben | zal/zult afgepikt hebben | zult/zal afgepikt hebben | zult afgepikt hebben | zal afgepikt hebben | zullen afgepikt hebben | zullen afgepikt hebben | zullen afgepikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepikt hebben | zou afgepikt hebben | zou/zoudt afgepikt hebben | zoudt afgepikt hebben | zou afgepikt hebben | zouden afgepikt hebben | zouden afgepikt hebben | zouden afgepikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgepikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgepikt | er is afgepikt | |||||||||
verleden | er werd afgepikt | er was afgepikt | |||||||||
toekomend | er zal afgepikt worden | er zal afgepikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgepikt worden | er zou afgepikt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgepikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgepikt worden | afgepikt te worden | ||||||||
toekomend | afgepikt zullen worden | afgepikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgepikt zijn | afgepikt te zijn | ||||||||
toekomend | afgepikt zullen zijn | afgepikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgepikt | wordt afgepikt | wordt afgepikt | wordt afgepikt | wordt afgepikt | worden afgepikt | worden afgepikt | worden afgepikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgepikt | werd afgepikt | werd afgepikt | werdt afgepikt | werd afgepikt | werden afgepikt | werden afgepikt | werden afgepikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgepikt worden | zult afgepikt worden | zult afgepikt worden | zult afgepikt worden | zal afgepikt worden | zullen afgepikt worden | zullen afgepikt worden | zullen afgepikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgepikt worden | zou afgepikt worden | zou/zoudt afgepikt worden | zoudt afgepikt worden | zou afgepikt worden | zouden afgepikt worden | zouden afgepikt worden | zouden afgepikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgepikt | bent afgepikt | bent/is afgepikt | zijt afgepikt | is afgepikt | zijn afgepikt | zijn afgepikt | zijn afgepikt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgepikt | was afgepikt | was afgepikt | waart afgepikt | was afgepikt | waren afgepikt | waren afgepikt | waren afgepikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepikt zijn | zult afgepikt zijn | zult afgepikt zijn | zult afgepikt zijn | zal afgepikt zijn | zullen afgepikt zijn | zullen afgepikt zijn | zullen afgepikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepikt zijn | zou afgepikt zijn | zou/zoudt afgepikt zijn | zoudt afgepikt zijn | zou afgepikt zijn | zouden afgepikt zijn | zouden afgepikt zijn | zouden afgepikt zijn |