afpersen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afpersen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afpersen | af te persen | ||||||||
toekomend | zullen afpersen af zullen persen |
te zullen afpersen af te zullen persen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeperst | te hebben afgeperst | ||||||||
toekomend | afgeperst zullen hebben | afgeperst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afpersend | afgeperst | ev. pers af |
mv. verouderd perst af |
perse af (bijzin) afperse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pers af | perst af | perst af | perst af | perst af | persen af | persen af | persen af | |||
verleden (o.v.t.) | perste af | perste af | perste af | perste af | perste af | persten af | persten af | persten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpersen | zult/zal afpersen | zult/zal afpersen | zult afpersen | zal afpersen | zullen afpersen | zullen afpersen | zullen afpersen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpersen | zou afpersen | zou(dt) afpersen | zoudt afpersen | zou afpersen | zouden afpersen | zouden afpersen | zouden afpersen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afpers | afperst | afperst | afperst | afperst | afpersen | afpersen | afpersen | |||
verleden (o.v.t.) | afperste | afperste | afperste | afperste | afperste | afpersten | afpersten | afpersten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpersen af zal persen |
zult/zal afpersen af zult/zal persen |
zult/zal afpersen af zult/zal persen |
zult afpersen af zult persen |
zal afpersen af zal persen |
zullen afpersen af zullen persen |
zullen afpersen af zullen persen |
zullen afpersen af zullen persen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpersen af zou persen |
zou afpersen af zou persen |
zou(dt) afpersen af zou(dt) persen |
zoudt afpersen af zoudt persen |
zou afpersen af zou persen |
zouden afpersen af zouden persen |
zouden afpersen af zouden persen |
zouden afpersen af zouden persen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeperst | hebt afgeperst | hebt/heeft afgeperst | hebt afgeperst | heeft afgeperst | hebben afgeperst | hebben afgeperst | hebben afgeperst | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeperst | had afgeperst | had afgeperst | hadt afgeperst | had afgeperst | hadden afgeperst | hadden afgeperst | hadden afgeperst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeperst hebben | zal/zult afgeperst hebben | zult/zal afgeperst hebben | zult afgeperst hebben | zal afgeperst hebben | zullen afgeperst hebben | zullen afgeperst hebben | zullen afgeperst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeperst hebben | zou afgeperst hebben | zou/zoudt afgeperst hebben | zoudt afgeperst hebben | zou afgeperst hebben | zouden afgeperst hebben | zouden afgeperst hebben | zouden afgeperst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeperst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeperst | er is afgeperst | |||||||||
verleden | er werd afgeperst | er was afgeperst | |||||||||
toekomend | er zal afgeperst worden | er zal afgeperst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeperst worden | er zou afgeperst zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeperst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeperst worden | afgeperst te worden | ||||||||
toekomend | afgeperst zullen worden | afgeperst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeperst zijn | afgeperst te zijn | ||||||||
toekomend | afgeperst zullen zijn | afgeperst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeperst | wordt afgeperst | wordt afgeperst | wordt afgeperst | wordt afgeperst | worden afgeperst | worden afgeperst | worden afgeperst | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeperst | werd afgeperst | werd afgeperst | werdt afgeperst | werd afgeperst | werden afgeperst | werden afgeperst | werden afgeperst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeperst worden | zult afgeperst worden | zult afgeperst worden | zult afgeperst worden | zal afgeperst worden | zullen afgeperst worden | zullen afgeperst worden | zullen afgeperst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeperst worden | zou afgeperst worden | zou/zoudt afgeperst worden | zoudt afgeperst worden | zou afgeperst worden | zouden afgeperst worden | zouden afgeperst worden | zouden afgeperst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeperst | bent afgeperst | bent/is afgeperst | zijt afgeperst | is afgeperst | zijn afgeperst | zijn afgeperst | zijn afgeperst | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeperst | was afgeperst | was afgeperst | waart afgeperst | was afgeperst | waren afgeperst | waren afgeperst | waren afgeperst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeperst zijn | zult afgeperst zijn | zult afgeperst zijn | zult afgeperst zijn | zal afgeperst zijn | zullen afgeperst zijn | zullen afgeperst zijn | zullen afgeperst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeperst zijn | zou afgeperst zijn | zou/zoudt afgeperst zijn | zoudt afgeperst zijn | zou afgeperst zijn | zouden afgeperst zijn | zouden afgeperst zijn | zouden afgeperst zijn |